Zoonlief moet een wedstrijd spelen tegen een ploeg vol Zware Jongens. Jongens Die Er Niet Voor Terugschrikken Om Vuil Voetbal Te Spelen. Op de thuismatch liep het al uit de hand. Nu is mijn zoon aan de beurt om zijn goal te verdedigen op vreemd territorium. Hij ziet er enorm tegenop. ‘Het zal wel meevallen,’ zeg ik.
Zoonlief krijgt helaas gelijk. Het loopt weer fout. De gemoederen raken verhit. Ook tussen de ouders naast het plein. Resultaat: match voortijdig stopgezet. Want voetbal moet een groepsspel zijn. Geen survival of the boldest. De kloof tussen de verschillende nationaliteiten is weer groter. ‘Als dat zo zit in Genk, dan gaan die van mij in Bilzen naar school. Mijn kind niet in een klas met buitenlanders,’ beslist een collega in het moederschap.
Toch klopt dit niet. Het wringt. Voorbeelden genoeg van allochtonen die hun kinderen wel opvoeden tot verdraagzame en beheerste burgers.
Wat loopt er fout?
Niet het anders-zijn van andere medemensen. Niet die mama met haar zesjarig dochtertje dat trots is omdat ze ook een mooie hoofddoek mag dragen. Niet die vrouw van middelbare leeftijd die tevreden, inclusief hoofddoek, aan de zijde van haar man door de winkelstraat kuiert.
Maar misschien wel de voorbeelden van anderen die geen kansen kregen. Omdat ze een naam hebben die we niet kunnen schrijven of uitspreken. Omdat ze thuis een andere taal hoorden dan op school. Omdat er van hun alleen verwacht wordt dat ze alleen het domme werk kunnen opknappen. Niet minder, maar zeker niet meer. Misschien wel onze angst voor het onbekende.
Laatst zei iemand nog tegen me: ‘Diversiteit is geen rekening houden met verschillen, maar de klemtoon leggen op gelijkenissen.’ Een hele uitdaging.