‘Genoeg rusten,’ zegt mijn vader, ‘Ik ken iemand die van de dokter moet stilliggen. Dan gaat het wel over.’
Ik knik.
Ik rust.
Genoeg.
Te veel naar mijn zin.
Maar goed, het doel heiligt de middelen. In mijn linkerbeen worden de messen langzaam van mijn heup tot in mijn enkel gedraaid. Ik zet mijn tanden op elkaar. Verbijt de pijn.
Rusten, moet ik. Nog meer rusten.
Maar er moet toch eten in de koelkast komen? Dus trek ik tussen twee rustbeurten door naar de plaatselijke supermarkt. Een uur doe ik erover. Normaal een halfuur. Maar mijn lichaam kan het alleen nog rustig aan.
Voor ik aan de kassa sta, ben ik flink misselijk van de pijn. Ik adem diep in. En uit. Rustig blijven. Dat is mijn enige redding. Nog even. En dan kan ik weer gaan liggen. Zoonlief helpt me straks wel met de spullen die snel koud moeten staan.
Een vriendin zwaait enthousiast naar me. ‘Hoe is het?’
Ik kan niet anders dan eerlijk zijn. De pijn zal toch wel van mijn gezicht af te lezen zijn.
‘Blijven bewegen,’ zegt ze, ‘Mijn man moest dat ook. Dan gaat het wel over.’
Ik knik. Weet niet hoe ik daar moet aan beginnen. Maar zij weet er meer van dan ik.
‘Het zijn uw nieren,’ zegt de ostheopaat, ‘als we die in orde krijgen, is het over.’
Aannemelijk. Dus slik ik braaf wat hij zegt. En wat hij me meegeeft naar huis.
‘Het is je rug,’ zeggen de dokter en de kinesist, ‘oefenen, dan komt het weer in orde.’
Aannemelijk. Dus oefenen we. Tot ik erbij neerval.
‘Niks aan je rug,’ zegt de specialist, ‘Een ontsteking. Op je heuppees. Eén spuit en het is over.’
Ik lig op de martelbank.
De dokter zet een superlange spuit op de plek waar niemand de laatste maand mocht aankomen. Maar daarna is alles in orde. Althans, dat belooft hij me.
Ik loop tegen de muren op. Figuurlijk dan. Letterlijk raak ik geen stap vooruit.
Wat moet ik? Ik wil dingen doen.
Van de zomer genieten.
Happy family spelen met mijn kinderen.
De reis voorbereiden.
Schrijven.
Die kast opruimen.
Dat onkruid wieden.
Mijn lichaam strooit roet in de plannen.
Oneindig veel respect heb ik intussen voor alle rugpatiënten. Nooit nog zal ik licht over hun problemen heen gaan.
Maar nu moet het gedaan zijn.
Ik wil mijn eigen lijf terug.
Dat lichaam dat meestal een tel te snel gaat.
Dat ’s nachts braaf blijft liggen terwijl ik slaap, zonder op te spelen.
Dat nog best een zware rugzak kan dragen. Drie maanden lang.
Ik bel de achtste hulpverlener. Wie weet brengt hij het wonder.
En ik beslis: vanaf nu leef ik zo gewoon mogelijk. Als mijn hoofd ergens naartoe wil, dan probeer ik te bewegen.
En verder geniet ik van de rust. Per slot van rekening is het vakantie. Tijd om het even rustig aan te doen. Op hoop van zegen.