Winterblues

‘De weg is weg!’ roept zoonlief.
Ik gluur tussen de slaapkamergordijnen door.
De wereld is in sneeuw verpakt. Onze houten schommel kreeg een wit kussentje, kale takken dragen een witte pels, een kattenpootjesspoor leidt naar het vogelhuisje.
Op straat zie ik hier en daar voetstappen, een dappere fietser vecht om overeind te blijven. Alle huizen worden door de sneeuw verbonden. Allemaal, groot en klein, kregen ze eenzelfde laagje.
De wereld is ongerept, het landschap verzacht. Mijn hart wordt er stil van.

De hele winter lang waren we bang om onze neus buiten te steken. Maar dankzij de sneeuw ontstaan er weer spontane reünies op straat. Het ijs wordt gebroken. ‘Zalig!’ zegt de ene. ‘Vreselijk!’ reageert een ander.

Ik ben geen ijskoningin. De strijd met een verkoudheid geeft me op zondag het ideale excuus om bij de haard onder een fleece dekentje te kruipen. Hoestsiroop en kleenexdoos binnen handbereik.
Mijn winterkoning organiseert intussen plaatselijke winterspelen voor de kinderen. De vogels houden voor het raam een vreetwedstrijd. Kinderplezier schalt door de ramen. Herinneringen dwarrelen op mijn schoot: met vuilzakken gierend de Hesselsberg af, oplettend voor de vervaarlijke prikkeldraad onderaan de heuvel. Talloze ‘engeltjes’ maken in de sneeuw. Een ijsglijbaan op de speelplaats van de meisjesschool. Sneeuwballengevechten in de carnavalsstoet van de KSA en de VKSJ.

Twee yeti’s stormen het huis binnen. Sneeuwlaarzen, natte handschoenen en wollen mutsen  bezetten ons huis. Sneeuwpret: nog steeds hetzelfde. Ondanks gestroomlijnde schotels als slee en een fleece voering in de wollen mutsen.
En al snel waaien er via de laptop foto’s binnen van het splinternieuwe schaatsplezier aan de surfplas. Mama’s en papa’s delen in de pret. Warme mensen verdrijven de koude. Of zou het ook aan de jeneverkes kunnen liggen?

Op maandagmorgen sta ik extra vroeg op om tijdig op het werk te raken.
‘Mogen we de slee mee naar school?’ smeken de kinderen.
Zij hebben andere zorgen dan ik. Ik moet me op glad ijs wagen, zie in gedachten al zwarte sneeuw. Verkrampt achter het stuur, ben ik jaloers op de collega’s die ‘in ’t stad’ wonen.
Even later verdwijnt mijn angst als sneeuw voor de zon: goddank voor de heren van de strooidienst. Helden zijn het. Weekenden, nachtenlang offeren ze tijd op voor veilig verkeer.

Dankzij hen is de weg er weer.